vrijdag 1 maart 2013

Het wetsvoorstel 'Adolescentenstrafrecht'

Zie ook:
N.J.M. Kwakman, 'Het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht', In Casu (juridisch magazine juridische faculteitsvereniging Groningen), jaargang 20, nr. 4, mei 2013 , p. 41-43.




Vooraf

Vanwege verhindering op het laatste moment, kon staatsecretaris Teeven zijn toezegging om op het congres van Simon van der Aa (d.d. 28 februari te Groningen) het wetsvoorstel ‘adolescentenstrafrecht’ te komen toelichten en te verdedigen, niet nakomen.

Mij is op de valreep gevraagd om in plaats van dhr. Teeven een inleiding te houden en het wetsvoorstel in de geest van zijn standpunten en opvattingen ter zake te verdedigen.

Het onderstaande betoog dat ik heb gehouden op het congres, is een weergave van de (veronderstelde) zienswijze van dhr. Teeven. Ik heb geprobeerd die zienswijze zo zorgvuldig mogelijk in de sleutel te zetten van het kabinetsbeleid met betrekking tot het jeugdstraf(proces)recht.

Overigens kan ik me tot op zekere hoogte wel vinden in het wetsvoorstel, maar niet in alle opzichten. Omdat de kritische noten die bij het wetsvoorstel kunnen worden geplaatst, al breed zijn uitgemeten door de andere sprekers op het congres, en daarnaast ook in allerlei (andere) publicaties en in commentaren van adviserende commissies, volsta ik met daarnaar te verwijzen.

Ze worden hieronder dus niet herhaald, maar er wordt wel geregeld op gereageerd vanuit de (veronderstelde) visie en standpunten van de staatssecretaris.

Sommigen vragen zich enigszins verbaasd af hoe ik het op heb kunnen brengen de opvattingen van dhr. Teeven te verdedigen, aangezien ik me geregeld kritisch uitlaat over zijn uitspraken en voorstellen.

Toch was dat niet zo lastig als op het eerste gezicht lijkt.

In de eerste plaats zijn de standpunten van dhr. Teeven niet per definitie laakbaar enkel omdat ze uit zijn koker komen. Sommige van zijn voorstellen verdienen zelfs een welwillend oor.

In de tweede plaats is het noodzakelijk dat je je, als je je af ten toe kritisch uitlaat over bepaalde quotes en voorstellen van de persoon in kwestie, goed op de hoogte moet stellen van de standpunten en overwegingen die er aan ten grondslag liggen. Vandaar dat het me niet zoveel moeite kostte om in de huid van dhr. Teeven te kruipen.


Leeswijzer

De ‘verdediging’ van het wetsvoorstel begint met een algemene inleiding, waarin de strekking van het wetsvoorstel wordt toegelicht en onderbouwd op basis van de (veronderstelde) zienswijze van het kabinet en in het bijzonder van het duo dat aan het hoofd staat van het Ministerie van Justitie en Veiligheid: minister Opstelten en staatssecretaris Teeven.

Daarna wordt er een overzicht gegeven van de belangrijkste wijzigingen in het licht van deze algemene toelichting en verdediging.
Dat overzicht geeft een aardige indruk van de strekking van het wetsvoorstel.
Degenen die vooral daarin geïnteresseerd zijn, verwijs ik naar dat onderdeel.  


De toelichting op, en de verdediging van het wetsvoorstel ‘Adolescentenstrafrecht’.

Dames en heren,

Het strafrecht is al van oudsher vooral bedoeld om belangrijke maatschappelijke normen en waarden in te prenten door de overtreding daarvan te vergelden met een gevoelige strafrechtelijke afrekening.
Maar naast deze normbevestigingsfunctie moet het strafrecht - dus ook het jeugdstrafrecht - in de ogen van het kabinet ook zijn: een doelmatig instrumentarium om criminaliteit, en in het bijzonder ook de veel voorkomende jeugdcriminaliteit (want daar hebben we het vandaag over), het hoofd te kunnen bieden.

Met het oog daarop zullen aan het jeugdstrafrecht bepaalde doelmatigheids-eisen moeten worden gesteld.

Wat dat betreft kunnen we een parallel trekken met de geneeskunde.
We zien tegenwoordig steeds vaker dat men er in de geneeskunde niet meer voor kiest om bijvoorbeeld antibiotica met zo breed mogelijk spectrum voor te schrijven om een ontsteking de kop in te drukken. Dat wordt steeds meer gezien als het schieten met een kanon op een mug.

In plaats daarvan kiest men ervoor om in de diagnosefase zo nauwgezet mogelijk te proberen vast te stellen wat er met de patiënt aan de hand is.

De medicijnen, de bestraling of andere ingrepen worden vervolgens zo precies mogelijk af gestemd op de aard en de ernst van de ziekte.

Dat werkt niet alleen veel efficiënter, maar leidt ook veel minder vaak tot bijkomende fysieke schade bij de patiënt, of tot resistentie tegen het medicijn. En, ook niet onbelangrijk: het kost op den duur een stuk minder.

Die aanpak spreekt aan en moet ook in het strafrecht een leidend beginsel zijn: niet schieten met een kanon op een mug (alhoewel er – wat het vorige kabinet betreft – wel had mogen worden gekozen voor een wat zwaarder kaliber in het jeugdstrafrecht, maar dat hebben we er in de regeringsverklaring van het huidige kabinet niet door weten te krijgen. Ik heb het dan over onze aanvankelijke voorstellen om de maximum straffen voor jeugdigen te verhogen van 1 tot 2 jaar voor 12-15jarigen, respectievelijk van 2 jaar tot 4 jaar voor 16-17-jarigen).

Het devies van het kabinet is dus: niet schieten met een kanon op een mug, maar de strafrechtelijke interventies zo precies mogelijk afstemmen op de persoon van de dader en alle omstandigheden van het geval.
Dat vereist een zo flexibel mogelijk arsenaal van sancties en maatregelen en allerlei andere vormen van strafrechtelijk ingrijpen.

Bij deze gedifferentieerde aanpak moet rekening worden gehouden met tal van factoren, zoals bijvoorbeeld de vraag of het accent moet liggen op vergelding, of juist op de bescherming van de samenleving tegen de dader, of zelfs op bescherming van de dader tegen zichzelf.

Voorts moet rekening worden gehouden met de leeftijd en de geestelijke ontwikkeling van de dader. In dat verband kan bijvoorbeeld worden onderscheiden tussen adolescentie-gerelateerde criminaliteit (dat wil zeggen criminaliteit die verband houdt met typische kenmerken van de adolescent, zoals moeite met impulscontrole, het ontbreken van overzicht en inzicht in de consequenties van het handelen op de lange termijn, enzovoort) en anderzijds criminaliteit die samenhangt met een meer chronisch criminele levensstijl.

Daarbij moet voorop worden gesteld dat het strafrecht, dus ook het jeugdstrafrecht, een ultimum remedium is en blijft. Pas als alle andere middelen falen, kan (en moet soms) het strafrecht worden ingezet. Dat geldt in versterkte mate voor het jeugdstrafrecht, omdat we in het jeugdstrafrecht te maken hebben met mensen die geestelijk nog niet helemaal af zijn. Straffen kan dan de maatschappelijke verontwaardiging enigszins dempen, en kan daarnaast bijvoorbeeld bijdragen aan de genoegdoening van het slachtoffer. (Denk maar eens aan de videobeelden van die jongen die in Eindhoven werd mishandeld door een groepje jongeren, en onlangs nog weer in Oosterhout, hetgeen grote maatschappelijke walging heeft veroorzaakt, met nog maar heel weinig begrip voor de daders).

Strenge straffen kunnen met het oog daarop dus zeker aangewezen zijn als aan alle voorwaarden voor strafbaarheid is voldaan.
Maar het is niet ondenkbaar dat deze strenge straffen voor de ontwikkeling van de persoonlijkheid van de daders juist averechts kunnen werken en zelfs desastreus kunnen uitpakken.

Het is dus de kunst om daarin het juiste midden te vinden.:

Aan de ene kant: (als strafrechtelijk apparaat) op zijn tijd je tanden laten zien: dat ben je aan de samenleving soms gewoon verplicht.

Aan de andere kant: investeren in de toekomst door met je strafrechtelijke interventies een bijdrage te leveren aan de opvoeding van de jeugdige crimineel.
Dat wil zeggen: wel je tanden laten zien en de dader (en de samenleving) wel met een krachtig signaal te kennen geven dat wat hij heeft gedaan, echt ontoelaatbaar is. Maar vervolgens dat krachtige signaal in het teken zetten van de opvoedingsgedachte, de beschermingsgedachte, en de pedagogische invalshoek van het jeugdstrafrecht. 

Immers, in het strafrecht draait het om vergelding, maar niets belet ons om die vergelding nuttig in te kleden en in te vullen met sancties die bijdragen aan allerlei andere doelen die aan het strafrecht worden toegeschreven. Mits ze voor de dader maar een zeker punitief karakter hebben, dus door de dader als een echte punitieve straf worden ervaren. Want als gezegd: daar draait het uiteindelijk om in het strafrecht.

We moeten de zaak dus niet omdraaien. Dat wil zeggen dat het uitgangspunt niet moet zijn dat met betrekking tot jeugdigen en adolescenten de opvoedingsgedachte, de beschermingsgedachte, en andere pedagogische uitgangspunten voorop dienen te staan en dat DUS een strafrechtelijke interventie uit den boze is.

Iedere ouder zal erkennen dat je ook in de meest gewetensvolle opvoeding je kind soms moet bestraffen om grenzen te stellen. Daar is niets mis mee, zolang je je aan bepaalde grenzen houdt, de ontwikkeling van het kind niet te veel afknijpt, en de straf zoveel mogelijk pedagogisch inkleurt.

Zo moet ook het uitgangspunt zijn dat af en toe een strafrechtelijke interventie nodig is, maar dat we die zo veel mogelijk nuttig moeten aanwenden en in het teken moeten zetten van de heropvoeding en de bescherming van de jeugdige.

Dat alles is ook de reden waarom het kabinet in de eerste plaats heeft gekozen voor een uitbreiding van het jeugdstrafrecht tot jong volwassenen tot 23 jaar, omdat uit onderzoek is gebleken dat de geestelijke ontwikkeling van de mens – globaal gesproken – dán pas klaar is.

Daarnaast is rekening gehouden met de verschillen in ontwikkeling, die er natuurlijk altijd zijn. Dat wil zeggen dat we het hele sanctiearsenaal van zowel het jeugdstrafrecht als van het volwassenenstrafrecht flexibel willen kunnen inzetten rond de leeftijd van 18 jaar. Jeugdigen van 16 en 17 jaar kunnen zodoende onder bepaalde voorwaarden worden bestraft volgens het volwassenenstrafrecht, en 18-23 jarigen kunnen onder omstandigheden worden bestraft volgens het jeugdstrafrecht.

Dat 16 en 17-jarigen onder bepaalde omstandigheden kunnen worden bestraft volgens het volwassenenstrafrecht, komt enigszins tegemoet aan de behoefte om ook in het jeugdstrafrecht in uitzonderlijke gevallen te kunnen beschikken over een strafrechtelijke stok achter de deur van een wat zwaarder kaliber.

Dat jongvolwassenen van 18 jaar tot 23 jaar in bepaalde gevallen kunnen worden bestraft volgens het jeugdstrafrecht, komt tegemoet aan de behoefte om deze adolescenten te kunnen onderwerpen aan sancties die een primair opvoedkundig of therapeutisch karakter hebben.
Zij kunnen – gezien hun nog onvoltooide geestelijke ontwikkeling – immers niet altijd en onder alle omstandigheden volledig worden aangesproken op hun handelen, tenzij er sprake is van zo’n zwaar delict dat het gezien de ernstig geschokte rechtsorde, of de gevolgen die het delict heeft gehad voor het slachtoffer, niet te verdedigen valt dat de dader wegkomt met (bijvoorbeeld) ‘slechts’ een gedragsbeïnvloedende maatregel of een taakstraf.

Dat laatste houdt verband met het feit dat er meerdere factoren zijn die de strafmaat en -modaliteit bepalen, en dat geen van die factoren (ook de opvoedingsgedachte niet) de absolute voorrang heeft boven alle andere.

Kortom: het kabinet heeft in het kader van het jeugd- en adolescentenstrafrecht gekozen voor een breed pakket van strafrechtelijke sancties en andere strafrechtelijke interventies, die flexibel kunnen worden ingezet, afhankelijk van de persoon van de verdachte en alle omstandigheden en perspectieven van het geval.

En dat is niet omdat we medelijden hebben met die tere kinderzieltjes (dat is gezien de videobeelden waar ik het daarstraks over had, ook lang niet altijd nodig), maar om het strafrecht, als instrumentarium ter bestrijding van veel voorkomende jeugdcriminaliteit, zo effectief en zo krachtdadig mogelijk te kunnen inzetten.

In dat licht bezien is investering in de jeugdige crimineel, door bijvoorbeeld uit te gaan van de beschermingsgedachte, het opvoedingsbelang en ga zo maar door, soms gewoon nodig.

Dat brengt me bij het motto van het voorgestelde jeugd- en adolescentenstrafrecht, opgevat als instrumentarium ter bestrijding van de veel voorkomende jeugdcriminaliteit:
Dat motto is:

Bescherming van de jeugdige crimineel is bescherming tegen de jeugdige crimineel.

Daarbij moet worden benadrukt dat het geheel meer is dan de som der delen. De ene mogelijke interventie hangt nauw samen met de andere.
In die zin maakt het hele pakket maatregelen een gedifferentieerde aanpak, met subtiele accentverschillen, mogelijk. Kortom: maatwerk staat voorop, waarbij zowel rekening wordt gehouden met de belangen van de samenleving in traditionele zin – en de verschillende functies die het strafrecht in dat verband vervult – , als de belangen van de samenleving in moderne zin.
Want bij een pedagogische investering in de jeugdige crimineel in het kader van het strafrecht zal de samenleving – als gezegd – zeker baat hebben, althans al die investering het beoogde resultaat oplevert. Dat laatste zal in een latere evaluatie van de wet nog worden onderzocht.

Dat alles betekent dus dat de opvoedkundige grondslag van het jeugdstrafrecht zeker niet wordt losgelaten ten gunste van vergelding en veiligheid (zoals wel eens wordt beweerd), maar wel dat deze grondslag in een breder perspectief wordt geplaatst.

Het kabinet is er dan ook van overtuigd een samenhangend, werkbaar, optimaal op de jeugdige en jongvolwassen crimineel toegesneden wettelijk stelsel te hebben ontworpen. Temeer omdat de ontwikkeling van de methodieken om de jeugdige crimineel weer op het rechte pad te krijgen, is geënt op grondig en gedegen gedragswetenschappelijk onderzoek en expertise, en daarnaast is uitbesteed aan een samenwerkingsverband van ‘door de wol geverfde’ deskundigen en ketenpartners. Die zijn overigens ook nauw betrokken bij de uitwerking en inzet van alle mogelijke strafrechtelijke interventies, onder andere in het kader van de zogenaamde ZSM-aanpak en de Veiligheidshuizen.

Ook wordt gebruik gemaakt van de ervaringen die zijn opgedaan met de twee pilotprojecten in Almelo en in Groningen.

Bovendien wordt er veel werk gemaakt van de selectie van de soorten strafrechtelijke interventies die mogelijk zijn in de praktijk, waarbij onder meer de reclassering (met bijvoorbeeld vroeghulprapporten), gedragswetenschappers bij het NIFP (met pro justitia-rapporten) en andere ketenpartners (met informatie uit de ketensamenwerking) worden ingeschakeld.

Er worden daarnaast ook hoge motiveringseisen gesteld aan deze selectie.

Het succes van deze flexibele aanpak staat of valt uiteindelijk natuurlijk met de ervaring, de expertise, know how, wijsheid en deskundigheid van degenen die de maatregelen in de praktijk moeten uitvoeren: de laatste en niet de minste schakel in de hele keten.
Dat zal dan ook steeds een punt van aandacht en zorg moeten zijn en blijven.

Ten slotte:

Voordat ik kort zal ingaan op de voorgestelde wijzigingen, rest mij nog op te merken dat we met deze pedagogische grondslag van het jeugdstrafrecht, en met deze (rechts)beschermingsgedachte, niet te ver moeten doorslaan. Want straks komen de deskundigen op (basis van wetenschappelijk onderzoek naar de werking van het brein) nog tot de conclusie dat ook volwassenen op de keper beschouwd niet echt over een vrije wil beschikken en door driften en impulsen worden gestuurd. En dat die dus evenmin volledig strafrechtelijk kunnen worden aangesproken op hun gedrag. En dan zijn we verder van huis.


De belangrijkste wijzigingen op een rij

De belangrijkste wijziging is wel de mogelijkheid om in de toekomst het jeugdstrafrecht ook van toepassing te verklaren op adolescenten tot 23 jaar.

Deze wijziging, in combinatie met de flexibiliteit die de wet nu al biedt, heeft tot gevolg dat het in de toekomst mogelijk wordt jongvolwassenen van 16 t/m 22 jaar (onder omstandigheden) zowel te bestraffen volgens het jeugdstrafrecht, als volgens het volwassenenstrafrecht.

Met een verwijzing naar het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind wordt wel kritiek geuit op deze mogelijkheid. Want in dat verdrag wordt bepaald dat jeugdigen die van hun vrijheid worden beroofd, hun detentie gescheiden van volwassenen dienen uit te zitten (tenzij het in het belang van het kind wordt geacht om dat niet te doen).

Aangezien in het wetsvoorstel 16 en 17-jarigen kunnen worden bestraft volgens het volwassenenstrafrecht, wordt aan dat uitgangspunt dus niet voldaan. Echter, Nederland heeft een voorbehoud gemaakt bij het desbetreffende artikel van het verdrag.

Daarnaast kan worden gesteld dat de (in dit kinderrechten-verdrag geregelde) grondrechten geen absolute gelding hebben. Zoals al bleek, kan het maatschappelijk belang met zich meebrengen dat van die grondrechten moet kunnen worden afgeweken, en dat het in de rede kan liggen dat de jeugdige een reguliere volwassenenstraf ondergaat.

De mogelijkheid om in die gevallen levenslange gevangenisstraf op te leggen is overigens wel expliciet uitgesloten (zoals het Kinderrechten-verdrag ook voorschrijft).

In de toelichting op het wetsvoorstel wordt overigens geregeld gesproken van de leeftijd van 15-23 jaar. Dat kan tot verwarring leiden. Bedoeld is: jongeren met de leeftijd TUSSEN 15 en 23 jaar.


De voorwaardelijke invrijheidsstelling vormt in de ogen van het kabinet eveneens een belangrijk instrument om de veroordeelde, ook na zijn vrijlating, bij de les te houden.

Daartoe zijn de voorwaarden enigszins aangepast. De voorwaarden komen nu min of meer overeen met de voorwaarden bij de voorwaardelijke niet ten uitvoerlegging (de voorwaardelijke straf):
O.a.: het zich onderwerpen aan nazorg en toezicht door jeugdzorg of de reclassering.

Daarnaast voorziet de nieuwe V.I-regeling in een aantal bijzondere voorwaarden, zoals een contact- of gebiedsverbod, meldplicht, opneming in een zorginstelling, gedragsinterventies en deelname aan onderwijs.

Dit onderdeel van het wetsvoorstel is overigens inmiddels weer ingetrokken.


Ook de taakstraf biedt de mogelijkheid om de veroordeelde strafrechtelijk gevoelig te treffen, maar tegelijkertijd de straf optimaal af te stemmen op het opvoedingsbelang en op de persoon van de veroordeelde.

Het geloof in de taakstraf als een instrument in het teken van het opvoedingsbelang, komt ook tot uitdrukking in de mogelijkheid om ook na recidive voor een taakstraf te kiezen, hetgeen in het volwassenenstrafrecht niet is toegestaan.

Maar er zijn grenzen. Bij bepaalde ernstige delicten staat de vergeldingsgedachte en de signaalfunctie jegens de samenleving voorop. Met het oog daarop is in de toekomst (als er niet tévens een vrijheidsstraf of maatregel is opgelegd) geen taakstraf meer mogelijk in geval van een misdrijf waar 6 jaar op staat, en er sprake is van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit, of in geval van bepaalde zedendelicten.

In de kritieken op dit voorstel wordt wel gesteld dat deze beperking mogelijk zal leiden tot de omzeiling van (in ieder geval de geest van) deze bepaling, door naast de taakstraf bijvoorbeeld  een voorwaardelijke gevangenisstraf van een paar dagen op te leggen, met alle administratieve (en kostbare) rompslomp van dien.
Dat zullen we moeten afwachten. Ik ga er vooralsnog vanuit dat rechters zich zullen houden aan de bedoeling en de strekking van de wet. Zo nodig zullen we – als dat niet het geval blijkt te zijn – aanpassingen voorstellen in de nadere uitwerking van deze beperking.


Een belangrijke voorziening die we al kenden is de maatregel Plaatsing in een inrichting voor Jeugdigen’ de welbekende PIJ-maatregel, ook wel jeugd-tbs genoemd.

Deze maatregel krijgt een iets groter beveiligingskarakter. De onduidelijke criteria die het in het verleden mogelijk maakten om een PIJ-maatregel op te leggen aan een jeugdige, worden wat aangescherpt, zodat we in de toekomst met recht kunnen spreken van jeugd-tbs. Want nieuw is (naast het al bestaande misdrijf- en gevaarscriterium) de toegevoegde voorwaarde dat er nu ook sprake moet zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.

De termijn waarvoor jeugd-tbs kan worden bevolen, is in beginsel maximaal 3 jaar, maar na 2 jaar wordt de maatregel voorwaardelijk beëindigd. Ook hier weer met de bedoeling de veroordeelde na de vrijlating bij de les te houden, omdat bij de vrijlating de voorwaarde wordt gesteld dat hij zich onderwerpt aan nazorg en toezicht door jeugdzorg of de reclassering.

De PIJ-maatregel kan worden verlengd met ten hoogste 2 jaar per keer, tot maximaal 7 jaar in totaal. In dat geval eindigt de termijn voorwaardelijk na 6 jaar.

Deze verlenging is alleen mogelijk in geval van misdrijven tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.

De voorwaardelijke beëindiging kan steeds met maximaal 1 jaar worden verlengd tot maximaal 2 jaar. Ook in dat geval is terugplaatsing mogelijk, als stok achter de deur.

Met het oog op het beoogde grotere beveiligingskarakter van de PIJ-maatregel, wordt er een tamelijk ingrijpende, maar ook goed verdedigbare wijziging voorgesteld. Die houdt in dat de PIJ-maatregel kan worden omgezet in TBS met dwangverpleging nadat de PIJ is verlengd tot de maximum termijn van 7 jaar, mits de veiligheid van anderen en van personen en goederen dat vereist.

Het gaat dan om veroordeelden die zeer recidivegevaarlijk zijn. Dat komt overigens gelukkig zelden voor.

Het betreft dus een vangnet-voorziening voor personen met bijvoorbeeld ernstige agressie-regulatie-stoornissen, die eigenlijk alleen in forensisch psychiatrische inrichtingen goed zijn te behandelen.

De omzetting kan pas worden bevolen na een maximale verlenging tot 7 jaar. De delinquent is dan dus altijd minimaal 18 jaar.

Deze mogelijkheid van omzetting in TBS met dwangverpleging wordt wel bekritiseerd met een verwijzing naar het Kinderrechten-verdrag (en in het bijzonder het verbod van levenslange opsluiting). Het verdrag koestert het uitgangspunt dat de jeugdige altijd een nieuwe kans moet krijgen. Deze omzettingsmogelijkheid staat ons inziens niet in de weg aan die strekking, want de hele behandeling die de veroordeelde in het kader van deze maatregel krijgt aangeboden,  is gericht op het bieden van nieuwe kansen.

Maar ook hier geldt weer: er zijn grenzen. Indien het belang van de samenleving dat vergt, kan de dader langer worden vastgehouden als de behandeling van de veroordeelde geen resultaten oplevert, en de veroordeelde nog steeds zeer recidive-gevaarlijk blijft.

Dat alles nog afgezien van het feit dat de omzetting in TBS pas kan worden geëffectueerd als de veroordeelde volwassen is geworden.

Ook in dit verband moet worden benadrukt dat de uitgangspunten van het Kinderrechtenverdrag in deze (ons inziens) geen absolute werking hebben.


Een andere reeds bestaande maatregel om het gedrag van de veroordeelde te kunnen sturen en keren, is de Gedragsmaatregel (ook wel de Gedragsbeïnvloedende maatregel genoemd).

De verschillende mogelijke maatregelen staan beschreven in het Besluit Gedragsbeïnvloedende Maatregel.

De duur van de maatregel is minimaal 6 maanden en maximaal 1 jaar.
De maatregel wordt uitgevoerd door een jeugdzorg-instelling of een andere vergelijkbare instelling, op de wijze en onder de voorwaarden als omschreven in het desbetreffende Besluit (een AMvB)

Nieuw in het wetsvoorstel is, dat ook het veiligheidsaspect van deze voorziening – zij het op bescheiden wijze – wordt vertaald in de mogelijkheid van vrijheidsbeneming gedurende de nachtelijke uren. Daarnaast is elektronisch toezicht mogelijk.

Nieuw is ook, dat, bij onvoldoende medewerking, kortdurende opsluiting kan worden bevolen om deelname af te dwingen. De zogenaamde Time Out-voorziening.


Dan nu nog een enkel woord over de voorwaardelijke niet-ten-uitvoerlegging van de straf of maatregel (in het dagelijks taalgebruik: de voorwaardelijke straf).

Het kabinet hecht zeer aan deze mogelijkheid. De dreiging die ervan uitgaat, gedurende de proeftijd van 2 of soms 3 jaar, dat de straf of maatregel alsnog ten uitvoer wordt gelegd als de voorwaarden niet worden nageleefd, heeft naar onze mening meer impact en effect op de veroordeelde dan bijvoorbeeld een korte vrijheidsstraf van een paar maanden.

Daarnaast kan daarmee optimaal recht worden gedaan aan de opvoedingsgedachte.

Denk daarbij aan de voorwaarden: drank/drugs-verbod; opname in zorginstelling of deelname aan begeleid wonen; deelname aan een gedragsinterventie; het volgen van onderwijs; en andere voorwaarden het gedrag van de veroordeelde betreffende.

Maar ook kan optimaal recht worden gedaan aan bijvoorbeeld de belangen van het slachtoffer of van potentiële slachtoffers.
Denk daarbij aan: het contact- of gebiedsverbod; de schadevergoedingsverplichting en de verplichting een bedrag te storten in het schadefonds geweldsmisdrijven of andere vergelijkbare instanties.

En ook hier weer speelt de beveiligingsgedachte nog een – zij het bescheiden – rol: ook hier bestaat de mogelijkheid om aan de voorwaarden de extra voorwaarde van elektronisch toezicht te koppelen.

Bijzonder is ook dat opname in een inrichting mogelijk is, voor maximaal 7 weken, (voor een behandeling achter gesloten deuren)  indien de voorwaarden niet worden nageleefd .

Het kabinet verwacht veel van dit flexibel inzetbare instrument

In de opsomming van de bijzondere voorwaarden is trouwens al geanticipeerd op de zogenaamde TBO: de ter beschikking stelling aan het onderwijs, die is aangekondigd in het regeerakkoord en die we binnenkort mogen verwachten.


Tot slot nog een enkel woord over het zogenaamde rechterlijk contact- en gebiedsverbod: de zogenaamde vrijheidsbeperkende maatregel .

Deze vrijheidsbeperkende maatregel (een contact- of gebiedsverbod dus) kan dadelijk uitvoerbaar worden verklaard als er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt, of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen.
Deze maatregel vormt dus een aanvulling op het contact- en gebiedsverbod die als voorwaarde kan worden opgelegd bij een voorwaardelijke veroordeling en die pas effectief wordt als de veroordeling onherroepelijk is.

Deze wettelijke regeling, die op 1 april 2012 in werking is getreden, is gewoon van toepassing op het jeugdstrafrecht (niet ‘niet toepasselijk’ verklaard in art 77a. Zie ook art. 77h)


Jeugdstrafprocesrecht

Wat betreft het jeugdstrafprocesrecht wijs ik nog even op enkele kleine aanpassingen

In het kader van de vordering bewaring kan de OvJ aangeven dat hij voor een jongvolwassene tussen 17-23 jaar het jeugdstrafrecht wil toepassen.

In dat geval geldt ook de speciale regeling met betrekking tot de voorlopige hechtenis van jeugdigen. Op grond daarvan moet worden gestreefd naar schorsing van de voorlopige hechtenis onder voorwaarden, of het doen ondergaan van de voorlopige hechtenis in elke geschikte plaats.

Ook hier weer met het oog op het streven de jeugdige – al in een zo vroeg mogelijk stadium van het strafproces – te kunnen sturen en te begeleiden.

Met het oog daarop moet de verdachte van 18-23 jaar in dat geval ook in persoon verschijnen voor de R-C.

De overige (meer redactionele, wets-systematische en juridisch-technische) wijzigingen die in het wetsvoorstel worden voorgesteld, krijgt u van mij cadeau. Ik heb alle belangrijke wijzigingen op een rijtje gezet. Als u daar belangtelling voor heeft, kunt u me mailen.


Afronding

Ik sluit af met het uitspreken van de hoop dat het kabinet een eigentijds wetsontwerp heeft ontworpen.
Dat optimaal op de wensen van het werkveld en de bevindingen van gedragswetenschappelijk onderzoek is afgestemd.
En dat een instrumentarium biedt waarmee het mogelijk wordt als strafrechtelijk apparaat zo nodig je tanden te laten zien, maar tegelijkertijd zo min mogelijk schade toe te brengen aan de jeugdige delinquent.
Een instrumentarium waarmee kan worden geïnvesteerd in de jeugdige delinquent, zodat de samenleving daar in de toekomst de vruchten van kan plukken.
Waarmee dus flexibel kan worden ingespeeld op het opvoedingsbelang, maar ook op het beschermingsbelang in tweeërlei opzicht: bescherming van de belangen van de jeugdige delinquent, maar ook bescherming van de samenleving tegen de jeugdige delinquent.

Wat dat betreft wijs ik nog even op het motto: bescherming van de jeugdige crimineel is bescherming tegen de jeugdige crimineel.

Ik dank u wel.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten