donderdag 23 februari 2012

Valkuilen in de materiële waarheidsvinding in het strafproces

Vooraf:

In RM Themis (themanummer) december 2010 nr. 5/6 is een aantal bijdragen opgenomen met betrekking tot de materiële waarheidsvinding in het straf(proces)recht.
Enkele van deze bijdragen hebben betrekking op de meest voorkomende valkuilen waar de strafrechtelijke functionarissen voor moeten waken in het proces van materiële waarheidsvinding.
Bijvoorbeeld:
a)         Derksen (valkuilen in de materiële waarheidsvinding in de context van het strafproces),
b)         Rassin (tunneldenken),
c)         Mackor (in het strafproces kan de rechter procedureel ‘legitieme’ beslissingen nemen, omdat ze voldoen aan de – door de wetgever en HR vastgestelde – bewijsregels, terwijl deze procedurele legitimiteit bepaald niet garandeert dat er ook altijd sprake is van ‘materiële’ legitimiteit).
d)         Kwakman (verschillende waarheidscondities en waarheidsdefinities in het strafproces en in de wetenschap)

Zie daarnaast de bijdragen van de (vele) andere auteurs in het desbetreffende themanummer.

Hieronder een 10-tal van de belangrijkste valkuilen aan de hand van de bijdrage van (met name) wetenschapsfilosoof Prof. Ton Derksen:


Inleiding
Alledaagse methoden en technieken van waarheidsvinding – vaak leidend tot vooroordelen – zijn (als overlevingsstrategieën voor de mens(heid)) meestal goed genoeg (niet altijd; vgl. de ‘zelfbeschermende’ angst voor vreemdelingen),
maar ontoereikend voor de waarheidsvinding in de context van het straf(proces)recht.

Een bepaalde foutmarge of -percentage is in de alledaagse waarheidsvinding meestal wel aanvaardbaar en soms zelfs nuttig. Zo is het vaak beter om een keer teveel een verkeerde inschatting te maken en dienovereenkomstig te reageren (op basis van een verkeerde conclusie: vals alarm), dan in het geheel niet te reageren en het risico te lopen op fatale gevolgen (het zgn. ‘smoke detector principe’)

Echter in de context van het strafproces zijn dergelijke foutpercentages ontoelaatbaar vanwege een aantal cruciale verschillen met alledaagse waarheidsvinding:

a.
De alledaagse evolutionaire overlevingsstrategieën gelden voor de mens als soort. In de strafrechtelijke waarheidsvinding gaat het om individuen.

b.
In de alledaagse waarheidsvinding kan een inschatting in een enkel geval weliswaar fatale gevolgen hebben, maar in veruit de meeste gevallen hebben verkeerde inschattingen geen dramatische consequenties. In het strafrecht wel.

c.
In het alledaagse leven is de maker van de fout meestal zelf (of vooral) de dupe. In het strafrecht is dat de verdachte.

d.
In het alledaags leven leren we van de fouten. In het strafrecht is die mogelijkheid heel beperkt (tenzij er overduidelijk sprake blijkt te zijn van een gerechtelijke dwaling).


Een 10-tal valkuilen (vormen van bias) in de straf(proces)rechtelijke waarheidsvinding.

1
Het ideaal van de alledaagse waarheidsvinding (d.w.z. het streven naar het blootleggen van de naakte waarheid, dus zonder bevooroordeeld te zijn) is niet of nauwelijks realiseerbaar en kan gemakkelijk leiden tot verblinding. Want het zoeken naar de waarheid gebeurt altijd vanuit een bepaald perspectief, een bepaalde invalshoek, een theorie of opvatting. Zo herkennen we méér als we denken iets te weten. Als iemand bijv. een bekentenis heeft afgelegd, zullen we sneller belastend bewijsmateriaal herkennen en zullen we ontlastend bewijsmateriaal minder serieus nemen. De achterliggende theorie (hij zal het wel gedaan hebben) bepaalt dus de bewijswaarde van het bewijsmateriaal. Het is belangrijk dat we ons daarvan in het strafproces bewust zijn.

2.
Cognitieve instincten die in het dagelijks leven heel nuttig kunnen zijn, en niet al teveel risico’s opleveren, kunnen in de context van het strafproces tot rampen leiden. Voortbordurend op valkuil 1: we geloven informatie die bij ons wereldbeeld past, eerder dan informatie die dat wereldbeeld mogelijk onderuit zou kunnen halen. Dat wordt ook wel ‘confirmation bias’ genoemd (bepaalde opvattingen of kennis fungeert dan als anker waar nieuwe waarnemingen aan hechten. De zgn. ‘priming’).
Kortom: bewijsmateriaal dat onze theorie ondersteunt, wordt serieuzer genomen dan bewijsmateriaal dat daarmee strijdig is: het zgn. confirmatie-vooroordeel. Met deze ‘belief-perseverance’(geloofsvolharding) is in het dagelijks leven i.h.a. niets mis, maar in het straf(proces)recht kan het tot ernstige schade leiden.

3.
In het dagelijks leven hebben we over het algemeen een positieve houding t.o.v. bevestigend bewijsmateriaal. Met bevestigend bewijsmateriaal is niets mis, maar het zegt op zichzelf nog weinig. Belangrijker is dat het bevestigend bewijsmateriaal ‘discrimineert’, d.w.z. alternatieve scenario’s uitsluit. Verificatie van de tenlastelegging in de vorm van bevestigend bewijsmateriaal is dus niet voldoende. Het bevestigend bewijsmateriaal moet tevens alternatieve scenario’s kunnen falsificeren.

4.
Men heeft i.h.a. een voorkeur voor ‘positive testing strategies’. Passend (bevestigend) bewijsmateriaal wordt i.h.a. sneller en gemakkelijker gevonden (herkend, herinnerd) dan ontkennend bewijsmateriaal. Zo valt belastend DNA-materiaal op een blouse eerder op dan een ontlastende file die aantoont dat de verdachte op een bepaald tijdstip nooit op een bepaalde plaats kan zijn geweest.

5
Door de neiging tot ‘positive testing strategies’ (dus de verleiding die uitgaat van passend bewijsmateriaal) ontstaat er een structurele blokkade voor negatieve uitkomsten.
(Vgl. bijv. het standpunt dat het strafrecht onvoldoende in staat is zijn doelen te realiseren en zijn functies te vervullen. Immers, dat het strafrecht een onvoldoende afschrikwekkend effect heeft, blijkt wel uit het feit dat de gevangenissen steeds weer vol zitten. Echter, vanuit de opvatting dat het strafrecht zijn functies niet waarmaakt, heeft men geen oog voor al diegenen die juist niet zijn/worden veroordeeld. Men staat er m.a.w. niet voor open dat het feit dat een groot aantal mensen niet in de gevangenis terecht komen, er wel eens op zou kunnen duiden dat het strafrecht (mede) een bijdrage levert aan de misdaadbestrijding.)

6.
Als gevolg van deze positieve houding t.a.v. passend, bevestigend bewijsmateriaal ontbreekt het besef dat passend bewijs het gevolg kan zijn van ‘immunisering’: wat er ook aan bewijsmateriaal wordt aangevoerd, het wordt altijd zo uitgelegd dat het scenario waarvan men uitgaat, erdoor wordt bevestigd.
(Vgl. Lucia de B.: als ze bekent, zal ze het wel hebben gedaan; als ze ontkent, zal ze haar daden wel hebben verdrongen, want geen mens kan leven met al die afschuwelijke daden die zij waarschijnlijk heeft gepleegd)

7.
Het gevaar van het ‘magische oog’: we denken intuïtief te weten dat iemand liegt (o.g.v. tekenen van nervositeit) en/of dat de verdachte de dader wel zal zijn. Echter, uit onderzoek blijkt dat we met dergelijke inschattingen even vaak fout zitten dan dat we het bij het juiste eind hebben.

8.
Voorts maken we ons geregeld schuldig aan alledaagse waarschijnlijkheidsfouten. Als er maar een hele kleine kans bestaat dat een bepaalde gebeurtenis zal plaatsvinden, is het moeilijk te geloven dat een dergelijke gebeurtenis (ondanks dat daar aanwijzingen voor zijn) desondanks toch plaats heeft gevonden. Vgl. de zaak Lucia de B.: de samenloop van allerlei omstandigheden kón geen toeval zijn; dus Lucia de B. móést wel schuldig zijn aan datgene waarvan ze werd verdacht.
Overigens spelen bij dat alles de context en cognitieve instincten tevens een belangrijke rol. Zo is de kans dat iemand de staatsloterij wint, eveneens heel klein. Maar als blijkt dat de buurman de staatloterij heeft gewonnen, zal niemand het in die context in zijn hoofd halen te suggereren dat de buurman heeft gefraudeerd vanwege het feit dat dit – gezien de zeer kleine kans dat iemand de hoofdprijs wint – bijna niet anders kan.

9.
Andere – met de vorige valkuilen samenhangende – vormen van bias die tot tunnelvisie kunnen leiden, zijn o.a. de zgn. ‘role-effects’ (iemands rol/ functie vertekent zijn perceptie)

10.
En ten slotte de ‘experimenter effects’: de onderzoeker wordt beïnvloed door de wensen/signalen van de waarnemer/opdrachtgever (vgl. geurproeven met honden: het is van groot belang dat een dergelijk onderzoek dubbel blind wordt uitgevoerd om te voorkomen dat de hond signalen van zijn baas oppikt; datzelfde geldt voor andere opsporingsmethoden, zoals bijv. Oslo-confrontaties).

Geen opmerkingen:

Een reactie posten