woensdag 8 februari 2012

Jeugdstraf(proces)recht

Jeugdstraf(proces)recht
Aangepast (begin 2014) i.v.m. de inwerkingtreding van de Wet Adolescentenstrafrecht op 1 april 2014.
Zie voor de Wet Adolsecentenstrafrecht ook:



Vooraf

Jeugdstraf(proces)recht verschilt in bepaalde opzichten aanzienlijk van volwassenenstraf(proces)recht. De reden daarvan is, dat jongeren tot 23 jaar nog niet ‘af’ zijn, zo is uit onderzoek gebleken. Omdat ze geestelijk nog niet zijn uitontwikkeld, zijn ze (zo is de gedachte) nog niet volledig aansprakelijk voor hun daden.
Strafrechtelijk optreden tegen jeugdcriminaliteit staat dan ook zoveel mogelijk in het teken van ‘pedagogische doelen’, zoals het opvoedingsbelang en de beschermingsgedachte.

De andere kant van het verhaal is dat de samenleving zoveel mogelijk moet worden beschermd tegen jeugdcriminaliteit. Met het oog daarop moet er soms stevig worden opgetreden, opvoedingsbelang of niet.

De kunst is om daarin een goede balans te vinden. Dus wel sancties die – zowel door de dader als door de samenleving – als een echte afschrikwekkende straf worden ervaren, en die ook bijdragen aan de bescherming van de samenleving tegen jeugdcriminaliteit, maar waarmee tevens de verschillende pedagogische doelen worden gediend.


Leeftijdscategorieën
Tegenwoordig gelden de volgende (gefixeerde) leeftijdgrenzen:

Voor verdachten jonger dan 12 jaar (ten tijde van het begaan van het delict) geldt:
Geen strafrechtelijke aansprakelijkheid, dus geen vervolging mogelijk wegens een strafbaar feit. Zie art. 486 Sv.
Er is dan sprake van een onweerlegbaar vermoeden van ontoerekenbaarheid.

Wel zijn andere maatregelen mogelijk als er een strafbaar feit is gepleegd. Vgl. de civielrechtelijke jeugdbeschermingsmaatregelen, waarbij als uitgangspunt geldt dat de ouders verantwoordelijk zijn voor de opvoeding van het kind van jonger dan 12 jr. Zij kunnen in hun verantwoordelijkheid en zorgplicht tekort schieten, hetgeen bijv. kan leiden tot een onder toezichtstelling en zelfs tot uithuisplaatsing (vgl. de beschermingsgedachte).

Let wel: strafrechtelijke opsporing is wel steeds mogelijk.
Zie art. 487: een aantal artikelen uit het volwassenenstrafprocesrecht is van toepassing verklaard op jeugdigen jonger dan 12 jaar. Zo kunnen ze worden aangehouden en opgehouden voor verhoor (voor maximaal 6 uur), maar kunnen ze niet in verzekering worden gesteld of voorlopig worden gehecht.

Voor jeugdigen van 12 jaar en ouder geldt het speciale (materiële) jeugdstrafrecht, dat voor een belangrijk deel afwijkt van het volwassenenstrafrecht (art. 77a e.v. Sr), en het speciale jeugdstrafprocesrecht, dat slechts op enkele punten afwijkt van  het gewone volwassenenstrafprocesrecht (vgl. art. 488 Sv).

Voor jongeren van 12 tot 18 jaar (ten tijde van het begaan van het delict) gelden dus niet alleen de bijzondere materieelrechtelijke bepalingen, maar ook de bijzondere procesrechtelijke bepalingen (de artt. 486 e.v. Wetboek van Strafvordering).

Het stelsel gaat uit van een trapsgewijs overgangsgebied tussen jeugdstrafrecht en volwassenenstrafrecht. Uitgangspunt is: toenemende strafrechtelijke aansprakelijkheid met het klimmen der jaren.

Zo kán de rechter ten aanzien van 16 en 17-jarigen het (materieelrechtelijke) volwassenenstrafrecht toepassen i.p.v. het jeugdstrafrecht als de rechter daartoe de gronden aanwezig acht wegens:
-                     de ernst van het begane feit
-                     de persoonlijkheid van de dader (ten tijd van de berechting)
-                     de omstandigheden waaronder het feit is begaan
Zie art. 77b-1 Sr.

Anderzijds kan de rechter ten aanzien van 18, 19 en 20-jarigen het (materieelrechtelijke) jeugdstrafrecht toepassen als de rechter daartoe de gronden aanwezig acht wegens:
-                     de persoonlijkheid van de dader (ten tijde van de berechting)
-                     de omstandigheden waaronder het feit is begaan
Zie art. 77c Sr
Let wel: in dat geval geldt wel het gewone strafprocesrecht, want jeugdstrafprocesrecht geldt altijd tot 18 jaar (t.t.v. het delict).

N.B.: Zodra de wet adolescentenstrafrecht is ingevoerd (april 2014) wordt de leeftijdsgrens van art. 77c Sr verhoogd tot 23 jaar (waarmee de categorie jong volwassenen op wie onder omstandigheden het jeugdrecht van toepassing wordt verklaard, wordt uitgebreid met 21-jarigen en 22-jarigen).
Zie ook de voorstellen/wetswijzigingen bij de hierna besproken sancties en voorzieningen)

Ten slotte gelden voor jongeren tot 18 jaar speciale regels voor de executiefase. Vgl. de BJJ (beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen). Vrijheidsstraffen en -maatregelen worden ten uitvoer gelegd in speciale penitentiaire inrichtingen (jeugdgevangenissen).


a.                  het materiële strafrecht (afwijkingen en andere kenmerken)

Bij voorkeur dient eerst te worden gekozen voor alternatieve of buitengerechtelijke afdoening (de zgn. diversie, ook wel rechtsomlegging genoemd):

-                     Het zgn. politie-sepot (bagatelzaken): er wordt volstaan met een waarschuwing en het overdragen van het kind aan de ouders, die het van het politiebureau moeten komen ophalen;
-                     Vrijwillige deelname aan een Halt-afdoening voor maximaal 20 uur: art. 77e Sr. (Bijvoorbeeld het verrichten van taken of werkzaamheden in relatie tot het delict, of tot algemeen nut, dan wel tot schadeherstel bij de benadeelde). Daarmee kan – in de daarvoor in aanmerking komende gevallen – toezending van het P-V door de opsporingsambtenaar aan het OM worden voorkomen
-                     De OM-afdoening (die komt fasegewijs in de plaats van de transactie; de transactie betreft/betrof een schikking om vervolging te voorkomen; de OM-afdoening is een beschikking: het OM legt een sanctie op. Dat wordt als een daad van vervolging gezien).
De OM-afdoening kent in de context van het jeugdstrafrecht de volgende bijzondere sancties:
a)   De ‘aanwijzing’ (een soort bijzondere voorwaarde) dat de dader zich richt naar de aanwijzingen van de jeugdhulpverlening (de afdeling jeugdreclassering van het Bureau Jeugdzorg) dan wel: dat de dader van 16 jaar of ouder zich richt naar de aanwijzingen van een reclasseringsinstelling, voor maximaal 6 maanden. Dit is de zgn. Maatregel van Hulp en Steun volgens het zogeheten officiersmodel (art. 77f-1 Sr). E.e.a. valt niet in alle opzichten samen met de maatregelen in het kader van het Besluit Gedragsbeïnvloedende Jeugdigen (zie verderop), maar lijkt daar wel erg op.
b)   Voorts: het opleggen van een taakstraf voor maximaal 60 uur volgens het officiersmodel (art. 77f-2 Sr).

(N.B.: voor zover de taakstraf nog kan worden opgelegd in het kader
van een transactie, mag de taakstraf maximaal 40 uur omvatten).

Hoewel deze voorwaarden naar de letter van de wet kunnen worden beschouwd als eenzijdig opgelegde strafrechtelijke sancties (ook al wordt de ‘aanwijzing’ niet met zoveel woorden genoemd in het ‘sanctieartikel’ 77h Sr), hebben ze toch een zeker ‘consensueel’ karakter. De verdachte kan door het voldoen aan de aanwijzing, of door het verrichten van de taakstraf, erger voorkomen. In die zin kan worden gesproken van ‘voorwaardelijke of alternatieve afdoening’. Tegelijkertijd kan het OM met deze aanwijzing en met de taakstraf gericht (gedragsbeïnvloedend) sturen met als stok achter de deur een ‘echte’ strafrechtelijke sanctie.


-                     Ten slotte kan nog worden gewezen op het voorwaardelijk sepot, bijvoorbeeld in het kader van een bemiddeling (in het voortraject) tussen dader en slachtoffer voor wat betreft de schadevergoeding aan het slachtoffer. Bij schadevergoeding kan het OM besluiten te seponeren.


Als alternatieve of buitengerechtelijke afdoening geen soelaas biedt, kan de rechter worden ingeschakeld en kan worden gekozen voor een (‘echte’) voorwaardelijke of onvoorwaardelijke strafrechtelijke sanctie, meestal met een opvoedkundig/pedagogisch karakter. Zoals:

-                     De voorwaardelijke niet ten uitvoerlegging van strafrechtelijke sancties, ook wel ‘voorwaardelijke straf’ of ‘voorwaardelijke veroordeling’ genoemd (zoals voorwaardelijke jeugddetentie, voorwaardelijke taakstraf, voorwaardelijke boete, voorwaardelijke gedragsbeïnvloedende maatregel, etc.). Art. 77z Sr

De rechter kan/moet aan de niet-tenuitvoerlegging voorwaarden verbinden waaraan moet worden voldaan binnen een bepaalde proeftijd van maximaal 2 jaar.

De bijzondere voorwaarden die de rechter kan verbinden aan de niet-tenuitvoerlegging, zijn/waren voorheen opgenomen in art. 3 van het Besluit Gedragsbeïnvloeding Jeugdigen (de Algemene Maatregel van Bestuur waar art 77z Sr naar verwijst/verwees).
Met de inwerkingtreding van de Wet Adolescentenstrafrecht zullen de voorwaarden in art. 77z Sr zelf worden opgenomen.

De ‘gedragsbeïnvloedende maatregel’ die de rechter als bijzondere voorwaarde kan ‘opleggen’, kan bijvoorbeeld inhouden dat de dader zich richt naar de aanwijzingen van de jeugdreclassering: de zgn. – en daarnet al even besproken – Maatregel Hulp en Steun. Daartoe wordt de afdeling jeugdreclassering van een voogdij-instelling (Bureau Jeugdhulp) ingeschakeld of een door die instelling begeleide vrijwilliger, dan wel door de eventuele gezinsvoogd i.g.v. OTS.

(In het kader van deze Maatregel Hulp en Steun kennen we bijvoorbeeld de Individuele Trajectbegeleiding Criminaliteit Etnische minderheden, afgekort als ITC CRIEM).
Zie art. 77x. 77z en 77aa-2 Sr.

N.B.: De voorwaarden die in het kader van voorwaardelijke niet-tenuitvoerlegging kunnen worden opgelegd, worden uitgebreid met voorwaarden als:
-     het volgen van onderwijs
-     elektronisch toezicht
-     locatieverboden en –geboden
-     strafdienstplicht
Daarnaast wordt er een ‘time-out-mogelijkheid’ ingevoerd voor het geval de veroordeelde zich niet houdt aan de voorwaarden bij de voorwaardelijke PIJ-maatregel, of zich niet houdt aan het behandelprogramma van de ‘gedragsmaatregel’. Dat betekent een tijdelijke vrijheidsbeneming
Tevens zullen de mogelijkheden voor het OM om snel in te grijpen als de veroordeelde zich niet aan de voorwaarden houdt, worden uitgebreid en aangescherpt.

Met deze voorwaardelijke niet-ten-uitvoerlegging van de strafrechtelijke sanctie heeft de rechter eveneens – evenals in het kader van de alternatieve afdoeningsvormen in het voortraject – een instrument in handen om de dader ‘opvoedkundig te sturen’, met als stok achter de deur de ten uitvoerlegging van de straf.

N.B.: De rechter heeft inmiddels ook de mogelijkheid om naast een contact- of gebeidsverbod als voorwaarde bij een voorwaardelijke niet ten uitvoerlegging, ook een contactverbod of een gebiedsverbod als zodanig op te leggen (art 38,v,w,x,y Sr). Voordeel is dat deze in bepaalde gevallen direct uitvoerbaar is te maken (de zgn. uitvoerbaarheid bij voorraad).

Zo-even zagen we al dat een met deze ‘gedragsmaatregel’ vergelijkbare bijzondere voorwaarde ook een rol kan spelen bij de OM-afdoening.
Voorts kan een soortgelijke voorwaarde ook worden verbonden aan de voorwaardelijke schorsing van de voorlopige hechtenis. Zie 493-6 Sv, waaruit dat blijkt.
Zie wat dat laatste betreft ook art. 2 van het Besluit Gedragsbeïnvloeding Jeugdigen en de desbetreffende wetsartikelen.

-                     Een andere strafrechtelijke stok achter de deur is de vervangende jeugddetentie, die de rechter moet vaststellen voor het geval de veroordeelde een taakstraf niet naar behoren verricht, of niet naar behoren meewerkt aan een Gedragsmaatregel die de rechter als sanctie heeft opgelegd.
(In geval van een geldboete kán de rechter vervangende jeugddetentie vaststellen).

Er zijn dus twee vormen van tenuitvoerlegging:
a) de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf of maatregel (als de veroordeelde zich niet aan de voorwaarden houdt)
b) de tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie als de veroordeelde een bepaalde opgelegde straf/maatregel niet naleeft.

-                     Voorts kent het Wetboek een regeling m.b.t. de door de rechter evt. op te leggen taakstraf, die overigens van langere duur kan zijn dan het OM kan opleggen in het kader van de OM-afdoening.
De door de rechter op te leggen taakstraf kan inhouden: een ‘pedagogische’ werkstraf of een leerstraf (art. 77h lid 2 Sr). Alweer een instrument om de jeugdige delinquent het juiste pad op te sturen (vooral in combinatie met de vervangende jeugddetentie).

N.B.: Bij bepaalde ernstige zeden- en geweldsdelicten zal de mogelijkheid van een taakstraf worden uitgesloten, tenzij naast de taakstraf tevens jeugddetentie, een gedragsmaatregel of een PIJ-maatregel wordt opgelegd (art. 77ma Sr nieuw)

-                     En als het echt niet anders kan, resten nog slechts de echt gevoelige strafrechtelijke sancties (in de zin van leedtoevoeging) zoals
o   jeugddetentie (een straf)
o   plaatsing in een jeugdinrichting (een maatregel),
Beide overigens meestal met een opvoedend karakter (art. 77i e.v. en 77s e.v.).
Of de wat minder ingrijpende sancties, zoals:
o   de geldboete (art. 77L e.v. Sr),
o   de ontzegging van de rijbevoegdheid ( art. 77r Sr)
o   of één van de andere bijkomende straffen (en maatregelen) die staan vermeld in art. 77h Sr.

(N.B.: Aan de maatregelen van art. 77h is het ‘rechterlijk gebieds- of contactverbod’ toegevoegd. Zie boven. Deze maatregel is niet uitgesloten verklaard in art. 77a Sr, dus ook van toepassing in het jeugdstrafrecht.
Bovendien wil de regering het mogelijk maken dat de ISD-maatregel (vaker) kan worden opgelegd aan jongvolwassenen)

-                     Een bijzondere strafrechtelijke maatregel, die voortvloeit uit de politieke wil van de laatste decennia om enerzijds recht te doen aan de opvoedings- en beschermingsgedachte en anderzijds de voortdurend toenemende jeugdcriminaliteit serieus aan te pakken, is de al eerder genoemde nieuwe maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (de Gedragsbeïnvloedende Maatregel (GBM) of de Gedragsmaatregel).
Art. 77w-77wd Sr.
In dat verband dient de veroordeelde zich te onderwerpen aan bepaalde gedragsbeïnvloedende interventies (dergelijke gedragsbeïnvloedende interventies kunnen dus niet alleen als voorwaarden worden gesteld bij: a) een ‘aanwijzing’ in het kader van een OM-beschikking, b) bij een voorwaardelijke straf of c) bij een voorwaardelijke invrijheidstelling, d) dan wel bij de voorwaardelijke schorsing van de voorlopige hechtenis, 
maar kunnen in een enigszins aangepaste vorm ook door de rechter worden opgelegd als zelfstandige maatregel.

Andere onderscheidende kenmerken

-                     Wat betreft bepaalde andere kenmerken van het materiële jeugdstrafrecht, kan nog worden gewezen op het feit dat er geen strafmaxima gelden per delict, maar een algemeen strafmaximum dat afhankelijk is van de leeftijd van de jeugdige dader. (Zie art. 77h t/m 77gg Sr).

Zo is de duur van jeugddetentie
o   voor jeugdigen van 12 t/m/ 15 jr. maximaal 12 maanden,
o   en voor overige jeugdigen (16-17 jarigen en onder omstandigheden ook jong volwassenen) voor wie het jeugdstrafrecht van toepassing is: maximaal 24 maanden (art. 77i Sr).

En zo bedraagt de maximale geldboete die kan worden opgelegd, 3700.-  (art. 77L Sr). Overigens mag die natuurlijk niet uitstijgen boven de boete waarmee de afzonderlijke strafbare feiten worden bedreigd.

De duur van de maatregel ‘plaatsing in een inrichting voor jongeren (PIJ)’ is maximaal 3 jaar.
Echter, deze termijn kan (i.g.v. een zeden- of geweldsdelict) worden verlengd tot maximaal 5 jaar, respectievelijk (in geval van een ontoerekeningsvatbare dader) tot 7 jaar indien dit met het oog op de algemene veiligheid van personen en in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte noodzakelijk wordt geacht (zie art. 77s en 77t).

N.B.: Sinds de inwerkingtreding van de Wet ‘Aanpassing tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende jeugdsancties’ op 1 juli 2011, is de maximum duur verhoogd met 1 jaar tot respectievelijk 3, 5 en 7 jaar.
Daar staat tegenover dat de PIJ-maatregel 1 jaar voor de maximum termijn (dus na 2, 4 of 6 jaar) voorwaardelijk eindigt. Dat laatste met het oog op de nazorg.
Het nieuwe art. 77ta Sr heeft betrekking op de voorwaarden waaraan de dader in het kader van de voorwaardelijke beëindiging moet voldoen.
En het nieuwe art. 77tb Sr regelt de mogelijkheid om de voorwaardelijke beëindiging met een jaar te doen verlengen (door de rechter) en daarbij aanvullende voorwaarden te stellen. In dat artikel worden ook de consequenties van de terugplaatsing geregeld.

Na de inwerkingtreding van de Wet Adolescentenstrafrecht zal een voorwaarde voor het opleggen van een PIJ-maatregel zijn: een gebrekkige of ziekelijke stoornis van de geestvermogens (art 77s Sr).
Een andere belangrijke wijziging zal zijn, dat de PIJ-maatregel die maximaal is verlengd, kan worden omgezet in TBS.

Ten slotte nog de maximum termijn voor de Gedragsbeïnvloedende Maatregel.
Deze mag voor (minimaal 6 maanden en) maximaal 1 jaar worden opgelegd, één maal te verlengen met ten hoogste eenzelfde termijn


In dit verband moet er nog wel op worden gewezen dat poging, voorbereiding, deelneming en medeplichtigheid, alsmede de samenloopregels, in het jeugdstrafrecht geen invloed op de strafmaxima en de feitelijk op te leggen sancties (art. 77gg Sr).
Dat laatste kan eveneens tot minder hoge straffen leiden.


Andere maxima:

Deelname aan een HALT-project mag maximaal 20 uur duren (art. 77e-4 Sr).

De duur van een taakstraf (werkstraf of leerproject) bedraagt maximaal 200 u. (art. 77m-2 Sr).
En in geval van een combinatie van taakstraffen: maximaal 240 u. (art. 77m-6 Sr). Deze maximale aantallen uren taakstraf moeten wel binnen bepaalde termijnen worden verricht.

De zgn. Maatregel van Hulp en Steun volgens het ‘officiersmodel’ in het kader van de OM-afdoening (art. 77f-1 Sr) mag maximaal – zo bleek – 6 maanden duren.
En het opleggen van een taakstraf volgens het officiersmodel (art. 77f-2 Sr) mag maximaal 60 uur (OM-afdoening) respectievelijk maximaal 40 uur (transactie zolang die nog mogelijk is) omvatten.

Voor de Maatregel van Hulp en Steun en andere gedragsbeïnvloedende voorwaarden (art. 3 Besluit Gedragsbeïnvloedende maatregelen Jeugdigen) in het kader van de voorwaardelijke niet tenuitvoerlegging van sancties geldt de normale proeftijd: maximaal 2 jaar (art. 77y Sr).

En ten slotte:
De verjaringstermijnen met betrekking tot misdrijven zijn ten opzichte van het volwassenenstrafrecht de helft korter, uitgezonderd voor bepaalde zedendelicten door 16-17-jarigen (art. 77d)

Kortom: al deze maxima duiden er op dat in het jeugdstrafrecht de straffen over het algemeen aanzienlijk milder uitvallen dan in het volwassenenstrafrecht.

           

b.                 Het strafprocesrecht; bijzondere/afwijkende regelingen

-                     In het strafprocesrecht geschiedt de berechting van de jeugdige verdachte door een gespecialiseerde kinderrechter (495-1 Sv).

Die maakt ook deel uit van de meervoudige kamer als daarvoor wordt gekozen in geval van ‘zware zaken’, met name als meer dan 6 maanden jeugddetentie wordt gevorderd door het OM (art. 495-2 Sv).

De kinderrechter treedt ook op tijdens het vooronderzoek, bijvoorbeeld als Rechter Commissaris in het kader van de toepassing van voorlopige hechtenis (en m.n. de inbewaringstelling).

N.B.:
De kinderrechter kan (na de inwerkingtreding van de Wet Adolescentenstrafrecht) ook kennis nemen van strafbare feiten die zijn begaan nadat de verdachte 18 jaar is geworden indien de vervolging van die strafbare feiten gelijktijdig plaatsvindt met de vervolging van strafbare feiten die hij voor zijn 18e heeft gepleegd (art 459 lid 4 e.v. Sv nieuw).

-                     Er dient overleg te worden gevoerd tussen het OM en de Raad van de Kinderbescherming over de vervolgingsbeslissingen van het OM (art. 494 Sv) en een evt. bevel inverzekeringstelling en bewaring (art. 491 Sv).

-                     Ouders (of voogd) worden betrokken bij het strafproces (art. 496 Sv).

Ze worden opgeroepen voor het onderzoek ter terechtzitting en kunnen tijdens de zitting ‘meepraten’. Sinds enige tijd is de aanwezigheid van de opgeroepen ouders op de zitting verplicht, uitzonderingen daargelaten. Zie art. 496a Sv.

Ze kunnen ook bij andere belangrijke verhoren worden uitgenodigd, zoals in het kader van een bevel tot  inverzekeringstelling en bewaring, maar dat is (net zomin als hun aanwezigheid bij het politieverhoor) niet wettelijk geregeld.

Ze hebben voorts vrije toegang tot hun kind als hun kind in voorlopige hechtenis is genomen, tenzij hun kind in een justitiële jeugdinrichting verblijft.

-                     In veel gevallen wordt aan de jeugdige verdachte een raadsman toegevoegd (art. 489 Sv). De jeugdige verdachte kan vaak al snel over een raadsman beschikken. Sinds de Salduz-uitspraak (EHRM) en de uitleg daarvan door de HR en het OM, mag de raadsman zelfs aanwezig zijn bij het eerste verhoor door opsporingsambtenaren (i.t.t. het volwassenenstrafrecht; daar mag de verdachte voorafgaand aan het eerste verhoor contact hebben met diens raadsman)

-                     Berechting geschiedt achter gesloten deuren ter voorkoming stigmatisering en uit oogpunt van privacy-bescherming etc. (art. 495b Sv)

-                     De verdachte heeft een verschijningsplicht (art. 495a Sv). Dat geldt - na de inwerkingtreding van de Wet Adolsecentenstrafrecht - ook voor jongvolwassenen t/m 22 jaar op wie het jeugdstrafrecht van toepassing is verklaard overeenkomstig art. 77c Sr. (art. 260 Sv nieuw). Eventueel af te dwingen door een bevel tot medebrenging.

-                     Procedures dienen vlotter te zijn afgerond dan in het volwassenenstrafrecht (binnen 6 mnd. i.p.v. binnen 12 mnd.). De zgn. Kalsbeeknorm.

-                     Als gezegd, zijn de verjaringstermijnen m.b.t. misdrijven ten opzichte van het volwassenenstrafrecht de helft korter, uitgezonderd voor bepaalde zedendelicten door 16-17-jarigen (art. 77d). Het OM verliest dus eerder zijn vervolgingsrecht.

Wat betreft de voorfase van het onderzoek en de voorlopige hechtenis:

-                     De voorlopige hechtenis kan worden ondergaan op de ‘meest geschikte plaats’ (dat hoeft dus niet automatisch een justitiële jeugdinrichting te zijn) (art. 493-3 Sv)

-                     Voorts dient de rechter z.s.m. na te gaan of de bevolen voorlopige hechtenis kan worden geschorst (art. 493 Sv).

De rechter kan daaraan bijzondere voorwaarden verbinden (naast de algemene voorwaarde dat de verdachte, als de opheffing van de schorsing mocht worden bevolen, zich niet aan de tenuitvoerlegging daarvan zal onttrekken, en dat hij zich evenmin zal onttrekken aan de vrijheidstraf waartoe hij mogelijk wordt veroordeeld ter zake van het feit waarvoor hij voorlopig is gehecht (art. 493-6 jo 80 Sv)).

Het verbinden van voorwaarden aan de schorsing van de voorlopige hechtenis houdt goedbeschouwd in, dat er al strafrechtelijk (en niet alleen strafprocesrechtelijk) kan worden ingegrepen terwijl het feit nog niet eens is bewezen.
Dat staat op gespannen voet met de onschuldpresumptie, ook al betreft het geen ‘echte’ strafrechtelijke sanctie en al kan de rechter slechts voorwaarden verbinden aan de schorsing als de verdachte daarmee instemt.

Eén van de mogelijke bijzondere voorwaarden is: de bijzondere voorwaarde Hulp en Steun. Vgl. voorheen de ‘schorsingspraktijk’ in Amsterdam (het Amsterdams model): individuele trajectbegeleiding voor stelselmatige daders als bijzondere voorwaarde voor schorsing van de voorlopige hechtenis.

Een andere (nieuwe) mogelijkheid is in dat verband: de aan de schorsing te verbinden voorwaarde van het volgen van een scholings- en trainingsprogramma (STP; zie BJJ), hetgeen in de praktijk overigens niet of nauwelijks werkbaar lijkt te zijn.

(N.B.: Ook in het kader van jeugddetentie kan (in dat geval) de veroordeelde een scholings- en trainingprogramma volgen).

Zie voorts de nieuwe voorwaarden uit art. 2 van het het Besluit Gedragsbeïnvloeding Jeugdigen, die inmiddels (ook) een belangrijke rol spelen in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis.

Daarmee is de mogelijkheid geschapen om tot een bredere toepassing van het (Amsterdams) schorsingsmodel te komen, met een grote variatie van (op de persoon van de verdachte af te stemmen) bijzondere voorwaarden in de voorfase van het strafproces.
Zoals: leerprojecten, aanwijzingen van de jeugdreclassering, gebiedsverboden, meldplichten, het verbod op het gebruik van alcohol of drugs, intensieve begeleiding, etc.

N.B.:
Met de inwerkingtreding van de Wet Adolescentenstrafrecht worden aan art. 63 (vordering/bevel bewaring) twee nieuwe leden toegevoegd. Die houden kort gezegd in dat indien de OvJ m.b.t. een verdachte van 18 t/m 20 jr. voornemens is te vorderen dat het jeugdstrafrecht van toepassing wordt verklaard overeenkomstig art. 77c (nieuw) Sr, art. 493 Sv van toepassing is. In dat geval geldt dus het bovenstaande (in beginsel schorsing - eventueel onder voorwaarden - van de voorlopige hechtenis).


c.                  de sancties; speciale voorzieningen in het penitentiaire jeugdrecht

-                     Voor de wijze waarop de strafrechtelijke sancties voor jeugdigen ten uitvoer worden gelegd, en de waarborgen waarmee deze tenuitvoerlegging is omringd, hebben (de totstandkoming van) het IVRK, en meer algemeen de tendens van de afgelopen decennia om de jeugdige als rechtssubject meer eigen rechten toe te kennen, een belangrijke rol gespeeld.
Vgl. de klachtrechten van art 65 t/m 73 BJJ. Zoals bijv. het recht van beroep bij de beroepscommissie van de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) tegen uitspraken van de zgn. Commissie van Toezicht (CvT) op beklagschriften.
En voorts het recht van beroep bij de RSJ (na bezwaar) tegen een beslissing van de selectiefunctionaris betreffende plaatsing of overplaatsing, of tegen beslissingen over verlof, proefverlof, strafonderbreking of deelname aan een scholings- en trainingsprogramma.

-                     Een bijzonder kenmerk van het penitentiaire jeugdrecht is, dat de vrijheidsbenemende sancties ten uitvoer worden gelegd in speciale inrichtingen, met speciale regimes, die veelal in de sleutel worden gezet van opvoeding.

-                     Daarnaast wordt nazorg na jeugddetentie inmiddels verplicht gesteld.

(N.B. Op grond van de wet ‘aanpassing tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende jeugdsancties’ is ook een flink aantal artikelen van de Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen (BJJ) aangepast en toegevoegd.
Zo vervalt het onderscheid tussen ‘opvanginrichtingen’ (voor jeugddetentie) en ‘behandelinrichtingen’ (voor de PIJ-maatregel) en worden het verplichte ‘verblijfsplan’ en/of het ‘behandelplan’ dat de directeur voorheen moest opstellen voor de jeugdige, vervangen door het verplichte ‘perspectiefplan’.)


De executie van vrijheidsbenemende sancties

Justitiële Jeugdinrichtingen

Voor vrijheidsbeneming gelden speciale wetten: de zgn. beginselenwetten.
-                     Voor gewone gevangenisstraf: de Penitentiaire Beginselenwet (PBW);
-                     Voor tbs’ers met dwangverpleging: Beginselenwet Verpleging Ter beschikking gestelden (BVT);
-                     En voor jeugdigen die van hun vrijheid worden beroofd: de Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen (BJJ)

Deze laatste wet geeft regels over de tenuitvoerlegging van opgelegde vrijheidsbenemende straffen en maatregelen in het jeugdrecht.

Plaats van executie:

Vrijheidsstraffen of vrijheidsbenemende maatregelen of dwangmiddelen worden ten uitvoer gelegd in ‘inrichtingen’. Art 8 BJJ somt de verschillende categorieën jeugdigen (en redenen voor vrijheidsbeneming) op voor wie (waarvoor) de inrichtingen zijn bedoeld. 
Zie voor de uitwerking: Hoofdstuk III ‘De inrichting’ van de BJJ (art. 8 t/m 19).


Enkele aandachtspunten:

Art. 1 BJJ: bevat definities van bepaalde begrippen (daar beginnen alle beginselenwetten mee).

Art. 2 BJJ: omschrijft de doelstelling van de justitiële jeugdinrichting:

Art. 2 lid 1 BJJ: vrijheidsbeneming kan op 2 manieren: door opsluiting in een inrichting en in de vorm van deelname aan een scholings- en trainingsprogramma (geregeld in art. 3 BJJ).
Zie ook de Richtlijn Scholings- en trainingsprogramma. In de praktijk lijkt dit nog niet zo te werken.
Art. 2 lid 2 BJJ omschrijft de doelstelling van de tenuitvoerlegging van de straf of maatregel: ‘de tenuitvoerlegging wordt aangewend voor de opvoeding van de jeugdige en zoveel mogelijk dienstbaar gemaakt aan de voorbereiding op diens terugkeer in de maatschappij’ (dat lijkt in lijn met het IVRK)

Art. 8 BJJ (nieuw): Waarvoor en voor wie zijn de verschillende inrichtingen bestemd? De Minister bepaalt de bestemming van elke inrichting.

Art. 9 BJJ (nieuw): voor inrichtingen geldt in beginsel een gescheiden opvang van jongens  en meisjes.

Art. 10 BJJ (nieuw): er wordt onderscheid gemaakt naar de graad van beveiliging.
Beperkt beveiligd: open inrichtingen of afdelingen.
Normaal beveiligd: gesloten inrichtingen of afdelingen.
De Minister bepaald de mate van beveiliging.

Art. 20 BJJ (nieuw) schrijft voor dat de directeur van de inrichting uiterlijk binnen drie weken na de binnenkomst van de jeugdige een perspectiefplan vaststelt.

Art. 22c (nieuw) geeft een regeling m.b.t. de zgn. ‘individuele trajectbegeleiding’

Art. 22d (nieuw) regelt de mogelijkheid om de jeugdige aan wie een PIJ-maatregel is opgelegd, ter observatie voor maximaal 7 weken te plaatsen in een daartoe aangewezen inrichting.

Art. 23 en 23a (nieuw) hebben betrekking op maatregelen van uitsluiting of beperking van deelname aan activiteiten.

Een laatste praktisch punt: de overgang van PIJ naar TBS.

Jeugdstrafrecht, dus ook de PIJ-maatregel, kan (bij uitzondering) op grond van art. 77c worden toegepast op jeugdigen van 18 jaar en ouder, dus op meerderjarigen. Maar meerderjarigen in een jeugdinrichting kan onwenselijk zijn. Art. 77c Sr biedt daarvoor een uitweg en bepaalt dat als het jeugdstrafrecht wordt toegepast op meerderjarigen, de opgelegde PIJ maatregel in een TBS-kliniek ten uitvoer wordt gelegd

Maar als de veroordeelde op zijn 16e of 17e een PIJ-maatregel opgelegd heeft gekregen, dan kan hij in theorie nog tot zijn 22e of 23e in een jeugdinrichting moeten verblijven. Immers, de PIJ-maatregel kan – zo bleek – maximaal 7 jaar duren, zodat de veroordeelde tijdens de PIJ-maatregel meerderjarig kan worden.  Art. 4, lid 1, sub f, Beginselenwet Verpleging Ter beschikking gestelden (BVT) voorziet daarin. Op grond van dat artikel kunnen degenen die zijn veroordeeld tot een PIJ-maatregel ook in een TBS-kliniek worden geplaatst (als dat voor de behandeling wenselijk is). Maar de regels van het jeugdstrafrecht (PIJ-maatregel) blijven dan van toepassing. De veroordeelde wordt dan geen TB-gestelde.  

Andersom kunnen ter beschikking gestelden niet in een jeugdinrichting worden geplaatst, met uitzondering van 16-17jarigen op wie o.g.v. art. 77b Sr het volwassenenstrafrecht van toepassing is verklaard, en aan wie TBS is opgelegd. Dat kan echter alleen voor zover ze de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt, en de Minister of de rechter heeft bepaald dat de jeugdige – gelet op diens ontwikkeling – in een jeugdinrichting moet worden geplaatst.


Tenuitvoerlegging jeugddetentie ouder dan 18 jaar
Aangenomen mag worden dat jeugddetentie wel gewoon ten uitvoer wordt gelegd in een jeugdinrichting als de veroordeelde 18 jaar is geworden tijdens het uitzitten van zijn straf.
Dat lijkt ook voor de hand te liggen met oog op art. 77c Sr: de rechter kan onder omstandigheden jeugddetentie (en een PIJ-maatregel) opleggen aan iemand tussen 18 en 21 jaar (en in de toekomst 23 jaar). Wat betreft de PIJ-maatregel wordt expliciet geregeld dat die ten uitvoer kan/moet worden gelegd in een TBS-kliniek. Zie boven. Voor de jeugddetentie wordt niets nader geregeld, zodat aangenomen mag worden dat - als de veroordeelde tijdens het uitzitten van zijn straf de leeftijd van 18 jaar bereikt - de straf gewoon moet worden uitgezeten in een jeugdinrichting.


1 opmerking: